woensdag 17 juni 2009

[Uw lippen.]

Uw lippen.
Ze zouden uw lippen niet zijn als ze niet zo zacht, zo teder, zo vol, zo veel, zo… alles waren waarnaar ik ooit in lippen heb verlangd.
Uw lippen.
Ze voeren mij naar plaatsen die ik nooit eerder heb gezien.
En ondertussen word ik omringd, verlamd, gehypnotiseerd door een bedwelmende geur die enkel de uwe kan zijn.
Uw lippen.
Ze doen de mijne tintelen van extase, nog lang nadat ze de uwe daadwerkelijk raken.
Uw lippen.
Als god bestond, had hij er miljoenen jaren aan gewerkt om de uwe te boetseren.

Nochtans…
Als uw lippen úw lippen niet waren, dan zou ik ze niet kussen.
Dan zou ik de uwe willen kussen want geen lippen kunnen ooit beter op de mijne passen, dan die van u.

Omdat gij zoveel gij zijt, als ik ik.
En wij nog meer wij, dan wij ooit al eerder zijn geweest.
En omdat onze lippen - als god bestond - gemaakt waren uit hetzelfde stukske klei, zo perfect geboetseerd dat wanneer ze elkaar raken, de wereld efkens stilstaat en alles op z'n plek valt.

Ik kus u in gedachten.

vrijdag 20 februari 2009

[Petsaai..!]

“Maar ge gaat me nog zien... en dus ook horen,” zegt ze.
“En kussen,” vul ik aan. “Gelijk op den tv.”
Ze lacht schaapachtig: “Laten we maar eerst zien waar dat 'elkaar zien' toe leidt...”
“Awel... ik zeg toch net waartoe het leidt?”
“En ik zeg dat we wel zullen zien.”
“Jaja, we zullen zien, we zullen zien.”
“Insinueert gij nu nog steeds dat we gaan kussen?”
“Maar nee! Ik beaam toch maar gewoon wat gij zegt?”
“Is dat een vraag?”
“Zucht!”
Een pets.
“Quit it.”
En dan een aai.
“Sorry.”
“ 't Is niks.”
“Nee, hè?”
“Neih...”
Twee paar glinsterende ogen staren elkaar aan...
Zij ziet mij.
Ik haar.
En dan... Ne kus.
Twaalf minuten. Zeventien. Drieëndertig.
Ik bijt op mijn lip, adem diep in en zeg:
“Ziede wel! Zoals op den tv!”
Petsaai!
En ne zowaar nog langere kus...

donderdag 9 oktober 2008

[Gij.]

Mijn hele lijf trilt, maar dit keer niet van opwinding.
De koorts doet mij afwisselend rillen van de koude en zweten van de hitte.
Mijn hoofd bonst en mijn hart pompt alsof het elke moment kan gaan ontploffen omdat het te veel toeren draait.

En daar zijt gij.
Uw nabijheid, uw geur, uw warmte maakt mij rustig.
Uw koele hand verfrist mijn voorhoofd.
Ge drukt mij zachtjes tegen uw borst en maakt sussende geluidjes.
Zo zitten wij daar, gij wachtend tot het moment dat ik beter word, ik genietend van elke seconde dat ik hier tegen u aan mag liggen, van elke aanraking en alle tederheid waarmee gij mij verwent.

In een helder moment denk ik plots: “Gij maakt mijn ziek-zijn tot een feest”.

En dan droom ik zachtjes weg, omringd door uw vertrouwdheid...

zaterdag 20 september 2008

[Flash Forward.]

Mijn hele lijf trilt van opwinding. Mijn hart raast door mijn keel.
In de rechterzak van mijne jas woedt een vuur.
En da’s allemaal door u.
Of eerder voor u, in dit geval.

Ik ben onderweg naar u, en moet moeite doen om niet over mijn eigen voeten te struikelen. (Dat zou nogal een zicht zijn, als ik sebiet met een gehavend gezicht of een gehavende knie voor onze deur stond. Ge zoudt ongetwijfeld al uw bezorgdheid over mij spuien en mij met ongelooflijk veel liefde verzorgen, en hoewel ik daar onmenselijk hard van zou genieten, is het nu echt niet het moment daarvoor.)
Klamme handen, nen droge mond: examenstress.
Zal ik of zal ik niet?
Zult ge überhaupt wel thuis zijn?
Nog zo’n achttien stappen schat ik, eer ik onze deur bereik.

Normaal gezien zou ik mijne sleutel gebruiken, maar in dit geval bel ik aan.
“Hallo?”
“Schat? Ik ben mijn sleutels vergeten, komt ge efkens opendoen?”
Wanneer ge beneden komt, sluit ik mijn armen rond uw middel en kus ik u, met zo’n overgave dat ge nauwelijks weet wat u overkomt. Ge kust innig terug en kijkt mij vol onbegrip aan.
“Ik wil u iets laten zien,” zeg ik dan.
“Watte?” vraagt ge.
“Omdat ik weet dat uw nieuwsgierigheid de overhand neemt als ik u nu laat zoals ge zijt, heb ik dit meegebracht.”
Ik haal nen blinddoek tevoorschijn uit mijn linkerjaszak en kijk u vragend aan. Gij kijkt nog vragender terug.
“Toe?” zeg ik en werp u mijn puppyoogjesblik toe.
Hoe kunt ge dat weigeren, hè?
Met mijn arm rond u, leid ik u geblinddoekt door de straten. We praten nie zoveel, buiten over de obstakels die zich op ons pad bevinden, wat mij perfect uitkomt, want ik ben niet in staat tot een zinnig gesprek op dit ogenblik.

Het wordt al wat donker wanneer we aankomen op onze bestemming.
Ik doe u zitten op het bankske, neem uw rechterhand en plant er een kusje op.
“Nu moogt ge uw blinddoek afdoen,” fluister ik.
Als de zenuwen daarstraks al door mijn lijf gierden, dan zou ik nu, als ik ne flipperbal was, letterlijk stuiteren van al die commotie in mijn lijf.
“Schat,” begin ik, “de laatste dagen heb ik meer dan ooit beseft hoe verschrikkelijk graag ik u zie. Gij hebt mijn geloof in de liefde doen heropleven en dat is een geweldig groot iets.”
Ik moet vechten tegen de tranen en zie dat gij het ook moeilijk krijgt want gij kunt niet tegen mijn tranen en ge voelt dat er iets op komst is.
“Ik wil u geen moment meer uit mijn leven, en het is zo’n vreselijk cliché, maar… gij maakt mij compleet. Gij zijt de vrouw met wie ik de rest van mijn leven wil doorbrengen.”
Ge ziet hoe ik kniel en hoe mijn hand naar mijn jaszak gaat.
“Liefje…”
Zult ge of zult ge niet?
“Het doet er voor mij niet toe wannéér ge het wordt, ik wil gewoon weten dát ge mijn vrouw zult zijn.
Wilt gij met mij trouwen?”
De vraag is er uit, maar de spanning is niet minder. Tot…

Ge bijt op uw lip, staart naar de ring die ik u aanbied, kijkt in mijn ogen en zegt “Ik wil niets liever dan uw vrouw worden.”
Ge zúlt…
En we vliegen in elkaars armen en kussen elkaar dat de vonken er vanaf spatten.

Want soms… dan lijkt het leven héél efkens een sprookske.

vrijdag 18 april 2008

[Ontnuchtering.]

Het moet gesneden hebben als een mes, diejen dag dat ik u zonder boe of ba, zonder een of ander teken, zonder zelfs nog maar een afscheidsbriefke of nen afscheidskus aan uw lot overliet.
Het moet u verscheurd hebben. 't Moet gevoeld hebben of ik uw hart uit uw borstkas rukte en stukske per stukske, centimeter per centimeter voor uwe neus opat.
Ge zijt ongetwijfeld dagen, wat zeg ik: wéken uw bed nie uitgeraakt, verlamd door uw verdriet, gekweld door het leed dat ik u berokkende.
Ge dacht dat ge zoudt doodgaan, dat leven zonder mij nie in't minst nog zin had.
Ge waart het raam uitgesprongen als ge u nie zo zwak had gevoeld door uw gebrek aan eten (of uw onvermogen uw bed uit te geraken door net een teveel, daar ben ik nog nie uit).
Geeft het maar toe.
En toen ge er na 5 weken van overtuigd waart dat ge verder zoudt gaan zonder mij, en in bed dookt met andere mensen – zogezegd omdat ge aan het profiteren waart van uw pasverworven vrijheid –, toen deedt ge in stilte nie anders dan denken aan mij, en hoeveel beter ik u deed voelen.
Ja... Ge hebt het zonder twijfel nie makkelijk gehad zonder mij.
En ze konden u nog zo dikwijls zeggen dat er genoeg viskes in de zee zwemmen: diep vanbinnen besefte gij goe genoeg dat ik het enige viske ben dat uw water kan doorkruisen.

Het moet tot bloedens toe in uwe ziel gekerfd hebben, diejen dag dat ik u volledig naakt en op uzelf aangewezen in de vrieskou liet staan.


Waarom zag ik u gisteren dan al met die ander?

woensdag 26 maart 2008

[Vergetelheidje.]

Soms, dan vergeet ik efkens dat ik u graag zie.
Dan wordt ge gedegradeerd tot meubeldecoratie, die ik het liefst van al op de vuilnisbelt zou willen smijten.
En net gelijk dat ik dan doe alsof ik uw aanwezigheid nie opmerk, zo laat gij allerminst merken dat ge der zijt.
Ik denk dat ze dat ook wel’s “ne kouden oorlog” noemen. Ge weet wel, zo’nen oorlog die ge vecht met maar één wapen: uw stilte. En wie’t langste kan zwijgen, die wint.
Maar wat is de prijs? De fonkeling in uw ogen deemstert weg, de lach op mijn gezicht verdwijnt en in de living wordt het 30 graden onder nul, terwijl geen van ons beiden in staat lijkt om het ijs te breken.

Soms vergeet ik dat ik u graag zie.
Maar wanneer ik dan mijn ogen sluit en denk aan alles wat wij samen hebben, dan voel ik een warmte die mij stukske bij beetje weer ontdooit.
Ik haal mij voor ogen hoe uwe lach mijn hart verwarmt, hoe uw aanwezigheid alleen ervoor kan zorgen dat ik mij thuis voel. En de kamer ontdooit met mij mee.
Wat overblijft is onze gesmolten koelheid, wat loskomt een stortvloed van emoties.

En ik neem mij voor van u voor altijd graag te blijven zien.

Want een vergetelheidje af en toe kan iedereen overkomen.
Maar laat wat mij betreft de dementie nog maar een tijdje achterwege…

vrijdag 9 november 2007

[Coeur perdu.]

Ooit zong ik vrolijk liekes mee waarin men melig deed over “uzelf in De Ander verliezen”. ‘k Heb dat altijd wel een schone gedachte gevonden.
(Al is het ook een beetje gevaarlijk, want voor’t zelfde geld vindt ge uzelf nooit meer terug. Ik bedoel: stel dat De Ander u zo ver weg verstopt, dat ge door het bos de bomen nie meer kunt zien? Of dat ge zo snél zijt weg gemoffeld, dat ge niet eens den tijd had om broodkruimelkes – laat staan steentjes – te strooien? En wat dan, als ge uzelf hebt verloren, en het blijkt dat er géén peperkoekenhuizeke met allemaal lekkers op u wacht? Dan zit ge daar, opgesloten in een vogelkooi, uw dagen af te tellen…)
Ik vond dat een schone gedachte, omdat het ook iets heeft van “samen één zijn”. En mijn symbiotische neigingen, die vallen nog steeds nie te ontkennen.

De laatsten tijd voel ik mij meer en meer verloren raken in u. Of nie zo zeer verloren ráken. Ik wíl mijzelf verliezen. Als gij op mijne schoot ligt en ik streel door uw haren, dan heb ik de plotse drang om u hard tegen mij aan te drukken, zo hard dat – als mijn lijf en het uwe het nie tegenhielden – ik ín u zou kunnen kruipen. (En dan klaagt gij niet eens dat ik uw hoofd verbrijzel, terwijl ik pas tien minuten later besef dat dat feitelijk is wat ik doe.)
Zoudt ge mij terugvinden, als ik kwijt was ergens in u? Of mij op z’n minst mijzelf helpen zoeken?

’t Maakt mij duidelijk waarom ik soms angstig wakker word naast u ’s ochtends en denk “ik wil u nie verliezen, ik wil DIT nie verliezen”. En dan klem ik u nog harder vast, zodat ik eventjes de illusie heb dat ge nergens heen kunt.
Want verlies ik u, dan verlies ik mij.

Verlies ik u, dan bén ik gewoonweg verloren.

vrijdag 5 oktober 2007

[Lief-heid.]

“Ge moogt zo lief nie zijn.”
Weet ge dat nog? Die eerste keer dat ik naast u in bed kroop en middenin de nacht aanbood om drinken voor u te halen. Toen zei ge dat. En ge weigerde het trouwens.
Ik vond het maar normaal dat ik u te drinken wilde geven: ge waart mijn gast.

Deze nacht mocht ik u drinken geven. Het was wel uw eigengekochte beker en eigengekocht water, maar ik mocht het u geven.
Ik mag u wel meer geven tegenwoordig. En ik wil u veel geven, zo veel…

Soms kijk ik naar u, en denk ik dat er nen dag komt waarop ik u mijnen hele wereld aanbied. Gij begrijpt dien blik nie… nóg nie. Hij lijkt u zelfs van de wijs te brengen.
Maar ik wil naar u kijken, wil elke beweging van u registreren zodat ik ze later terug kan opdiepen.
Weet ge nog hoe ik ooit, één van de eerste nachten dat ik naast u lag, aangaf dat ik elk gevoelig plekske van uw lijf wilde kennen? En hoe extatisch ik was toen ik dat ene plekske vond, daar op uwe rug? Op die manier wil ik ook de rest van u kennen.
Elken blik, elk gebaar, de manier waarop ge praat en de bewegingskes die uw lichaam maakt voor ge in slaap valt… Ik wil het in mij opnemen en nooit meer vergeten.

Ik wil zachtjes met mijn vingertoppen over uw huid glijden, tot ik met mijn ogen dicht kan zien waar ze zich bevinden. Ik wil mijn hoofd in uw hals begraven en urenlang wegdromen. Ik wil mijn oor op uwe rug leggen en horen hoe uw hart bonst onder mijn aanraking. Ik wil door uw haren strelen tot ge bezwijkt van al mijn lievigheid.
En ik wil veel meer doen dan dat, meer dan ik met woorden kan omschrijven.

Maar bovenal wil ik bij u zijn. Uw lief zijn. Ik wil ú lief zijn. Ik wil dat ge me claimt en dan niemeer loslaat. Ik wil Het Lief voor u zijn. Ik wil zo veel van u… mét u.
En ik ben allang gesprongen.

dinsdag 2 oktober 2007

[Ne slapeloze nacht bij u.]

’s Nachts lig ik naast u, maar datgene waar ik al dagen naar verlang – naast u slapen – lukt mij nie. Nen onophoudelijke gedachtestroom brengt mij tot dat inzicht dat geen van ons tweeën mij gunt. Nog niet. Nu niet…

Ik zie u graag.
Ik zie u graag en nog liever met elke keer dat ik u hoor in- en uitademen.
Na een paar uur te luisteren naar hoe ge ademt, denk ik dat ik ga ontploffen of dat die gedachtestroom – althans, een continue herhaling van steeds diezelfde vier woorden – uit mijne mond zal rollen en u van uwe slaap – of erger nog: van uwe gemoedsrust – zal beroven.
En gij die denkt dat gij het zijt die mij wakker houdt… ’t Zijt gij niet. ’t Zijn die woorden waarvan ik moet zorgen dat ze er vooral nie op een onbewaakt moment uitkomen. Want ik kan u nie graag zien. Ik mág u nie graag zien. Ik kan nie springen vooraleer ik weet dat dit keer een stel armen mij zal opvangen. En hoe graag zou ik willen dat dat uw armen zijn…
Maar ik heb niks te bieden in ruil. Geen enkele zekerheid kan ik u geven. Misschien een kortstondige belofte die meer dreigt te worden dan haar kortstondigheid. De omschrijving van dit oncontroleerbaar gevoel, de gedachte dat – als wij het aandurven onszelf compleet aan de ander te geven
ons een niet té kort lot beschoren zal zijn.
En dan nog dit:

Ik ga nergens heen. Nog niet. Nu niet.
Niet zonder u.

zaterdag 15 september 2007

[Wij onderbreken dit blog...]

...voor een reclameboodschap.

Vraagt ge u sinds het ontstaan van dit blog af hoe de schrijfster werkelijk is, waar ze zich nog mee bezighoudt en hoe geweldig goed ze kan zeveren? En hebt ge u ooit al afgevraagd hoe het gesteld is met de zeverkwaliteiten van Goddess of Goofs, Satijn en nog wat anderen? En die van uzelf?

Vervoeg ons op Zelden Zo Gezeverd: Het Forum - een webstekje ván zeveraars, voor zeveraars. ;)

Wij wachten in volle spanning op uw komst!

dinsdag 11 september 2007

[Appropinquo... - eo.]

Dicht tegen elkaar, onze armen maar nét rakend en onze gedachten vooral niet bij datgene waarnaar we keken maar bij de ander, staarden wij uit het raam en zeiden niks.
Tot...

- "Ik moet gaan
... maar ik wil nie."
* "Ik wil nie dat ge gaat."
- "Ik moet..."
* "Maar ik wil het nie..."
- "Ik wil ook nie."

En toch ging ik.

dinsdag 4 september 2007

[Fragiliteit.]

Soms ben ik bang dat ge zult breken.
Dat mijn alomtegenwoordigheid, mijn constante vraag naar uw fysieke aandacht uw botten zo broos maakt dat ge in stukskes uit elkaar zult vallen. Dat, wanneer mijn armen zich rond u slaan en u zo stevig vasthouden, ze u het ademhalen zullen beletten waardoor ge zult stikken van een overvloed “mij”. Dat mijn lijf het uwe zal verpletteren met al mijn goede bedoelingen.
Soms ben ik een beetje bang dat een teveel aan aandacht voor u, zal betekenen dat ik een tekort krijg. Maar ik kan nie anders dan geven. En meer geven. En tegelijk u voor mij opeisen tot elk deeltje van u ook een beetje (van) mij wordt.
En dan hoop ik stiekem dat op een dag, gij tot het besef komt dat er een even groot deel van mij in u leeft, en dat ge zonder mij u niet meer kunt zijn. Dat ge mij nodig hebt. En zult hebben. En ik hoop dan dat ge mij zo hard zult vastpakken dat alle leven uit mijn lijf wordt geperst. Dat ik kan ervaren hoe het voelt om even broos te zíjn als ik u zie.

Als een pasgeboren vogelke wil ik, zo fragiel dat bij de minste beweging mijne nek breekt, blijvend in uwen handpalm rusten en gevoed worden met uw aandacht.

maandag 3 september 2007

[...]

“Hé, wilt gij mij het zoutvaatje ’s passeren? Die soep is nogal flauw…”
“Hé, wilt gij mij een theetje geven? Munt, passievruchten, citroen of ananas… ’t Is mij gelijk.”
“Hé, wilt gij ons nieuwste lieke ’s horen? ’t Is wel nog nie helemaal af…”
“Hé, wilt gij mijnen tandenborstel efkens aangeven? Die rode met dat wit daar… En den tandpasta!”
“Hé, wilt gij mij ne knuffel geven? Ik heb het zo koud hier, zo alleen…”


“Hé, wilt gij de rest van uw leven met mij doorbrengen? Ik zou u nooit meer om iets vragen als ge dat deedt…”

"Hé... Wilt gij..? Mij..?"

woensdag 15 augustus 2007

[Een ontmoeting.]

“Mag ik mijn hand op uw borst leggen?”
Als openingszin kon het alvast wel tellen…
“Dat hangt er vanaf,” antwoordde ik maar. “De linker of de rechter?”
Ge twijfelde.
“Waarom twijfelt ge?” vroeg ik.
“Wel, kijk… Het hangt een beetje af van de hand die ge wilt dat ik gebruik: kiest ge mijn linker, dan ga ik voor uw rechterborst. En omgekeerd, uiteraard.”
Dat klonk nog wel redelijk, dus ik zei:
“Aha. En waar wilt ge dat ik intussen met mijn handen blijf? Nu niet dat ik van plan was om mijn handen op mijn eigen borsten te leggen, maar toch…”
“Euhm… gij zoudt dan bijvoorbeeld een hand op mijnen derrière kunnen leggen of zo. Ik weet nie…”

Dit was niet alleen de meest originele openingszin waarmee iemand mij ooit had overvallen– nu ja, eigenlijk was het een vraag –, het was ook nog eens het vreemdste Eerste Gesprek van mijn leven – en ik kan u zeggen: ik heb er al een pák achter de rug.

Ik koos uiteindelijk voor uw rechterhand en gij plantte ze vakkundig op mijn linkerborst. Stuntelig legde ik daarop mijn eigen rechterhand op uwen derrière. Zo stonden wij daar dan.
Op den achtergrond zong Conor Oberst net de legendarische woorden: “this is the first day of my life, I’m glad I didn’t die before I met you”, maar wij waren te druk bezig met in elkaars ogen te staren en onszelf in de ander te verliezen om dat op te merken…

dinsdag 7 augustus 2007

[Ik heb met u gedanst.]

Ik heb met u gedanst.
Nie stiekem zoals in het liedje (en ik wéét dat ge het leuk vondt), maar voor de ogen van heel de wereld.
En heel efkens leek het of gans die wereld aan onze voeten lag.

Dansen is nooit echt mijn ding geweest, maar met u gaat het vanzelf. Meer nog: met u ben ik een ster op de dansvloer. De BV’s van de VTM kunnen een puntje zuigen aan mijn danskwaliteiten in uw gezelschap. Als wij dansen, en gij drukt uw lichaam tegen het mijne, dan spat de sensualiteit in vonken van ons af (en ik zie voor mij hoe wij zonder kleren op dezelfde manier het beste van onszelf geven. Er gaat niets boven onze naakte lichamen die zich in elkaar verstrengeld laten leiden door de muziek).

Ik heb met u gedanst, op lelijke en mooie liedjes.
Ik heb met u gedanst terwijl de koorts mij naar het hoofd steeg. Ik heb met u gedanst hoewel de honger mij verscheurde. Ik heb met u gedanst, ondanks uw onvermogen om mijn dorst te lessen.

Ik heb met u gedanst alsof mijn leven ervan afhing.

Maar de wereld kan soms mijlenver weg lijken, en mooie liedjes en hun dansjes… duren niet altijd even lang.

zaterdag 4 augustus 2007

[Lege bron.]

Soms komt de inspiratie maar half... of zelfs nie.
Dan sprokkelen wij ideeën en stelen wij "real life" zinnen tot er weer schrijfsels uit onze pennen vloeien.
Maar dat kan efkens duren.

Wat ik maar zeggen wil:
I'll be back. Al weet ik niet hoe snel...

donderdag 26 juli 2007

[Verzoek.]

Alleen met mijn gedachten ben ik vaak - en onvermijdelijk - bij u. Ge naamt mijn ziel, ramde mijn hart, verlamde mijn denken, en staalt een stukske van dat alles.

Bewaart mij. Ontwaart mij
in ieder die uw pad kruist.
Zoekt mij daar waar
ge me nooit verwacht.

Houdt mij. Getrouwt mij.
Laat onze herinnering puur
en zonder kleerscheuren
de tijd overleven.

Overrompelt mij. Walst
over mij. Zoals
ook gij weet dat
enkel gij dat kunt.

Ziet mij. Graag en
onvoorwaardelijk en
verder meer dan eens
terug als weleer.


Ik wacht.

zaterdag 14 juli 2007

[Universaliteit.]

We liggen op ons bed en de namiddagzon kleurt de kamer oranje doorheen de gordijnen.

“Ge kunt nie blijven schrijven over de liefde,” fluistert gij.
Uw adem kietelt mijn oor en doet mij het praten achterwege willen laten. Toch zeg ik:
“Geef mij één goeie reden waarom dat nie zou kunnen.”
“Omdat alles al eens, wat zeg ik, al honderden, duizenden keren gezegd is. Zeker als het over de liefde gaat, want die is universeel.”
Intussen aait uw wang langs de mijne en moet ik diep ademen om er toch maar met mijn gedachten bij te kunnen blijven.
“Wat heet universeel? Hoe universeel is uw liefde voor mij? Hoe universeel is mijn liefde voor u? Hoeveel gij’s lopen er volgens u rond op deze planeet, en hoeveel mij’s? En hoeveel gij’s kwamen dan nog’s toevallig een mij tegen? Hoe vaak hebt gij al het gevoel gehad dat ge mij waart en hoe dikwijls ben ik al u geweest? Hoe universeel is ‘wij’?”
Nu schuurt uwe voet langs mijn been en kan ik niet anders dan efkens mijn ogen sluiten en genieten.
“Dé liefde is universeel, daarin hebt ge overschot van gelijk. Maar ónze liefde is uniek,” vervolg ik dan.
“Zolang als gij mij ademloos kunt laten – en ge zijt op dit ogenblik goed bezig – zal ik stof tot schrijven hebben. Zolang als dien blik van u – ja, dien blik, zoals ge nu naar mij kijkt – mijn lijf doet tintelen en mijn zinnen prikkelt, zult gij mij impulsen geven om te schrijven. Zolang als uw liefde voor mij mijn hart doet springen, zal ik die liefde willen vatten in woorden – hoewel we beiden weten dat niks onze liefde écht kan omschrijven.”
“Maar,” pikt gij in, “als er dan ooit, ergens, maakt nie uit waar, iemand is die zich op één of andere manier herkent in een tekstje, of zelfs maar een zinneke dat gij schreeft over ons, en als dan die persoon door de herinnering die dat teweegbrengt, of misschien door een verwijzing naar iets wat nog moet komen eventjes geraakt wordt, dán pas hebt gij uw doel bereikt.
En hiermee bewijs ik dan meteen de gepoogde universaliteit van uw schrijven!”
Ge kijkt me triomfantelijk aan en plant nen innige kus op mijn lippen.

Wat kan ik anders doen dan wederom bezwijken?
Ik denk nog net “dit moet ik opschrijven”, voor ik geen enkel besef meer heb van tijd en ruimte, maar enkel oog voor u.

vrijdag 29 juni 2007

[Mode d'emploi.]

Ge kwaamt met een handleiding.
Den eerste keer dat ik u zag, stopte ge mij dat 221-bladzijden-dikke boekske toe.
“Ik kom met een handleiding,” zeide gij. “Dat zie ik,” antwoordde ik.
Dien avond in bed las ik u helemaal. De belangrijkste stukjes markeerde ik met mijn gele fluostift, en af en toe maakte ik ergens een notitie bij, of vouwde ik een hoekske van een opmerkelijke bladzijde om zodat ik ze zeker zou terugvinden.
Eén bladzijde was zo fascinerend dat ik ze opnieuw en opnieuw las, tot ik ze even goed uit het hoofd kende als ne monoloog die ik de volgenden avond zou moeten opvoeren.
En ik ging slapen vol goede moed: als ik u nu, na al dat leeswerk, nie kende dan zou ik u nooit kennen, dacht ik.

Ik wist bijvoorbeeld dat soms, als gij een uitroepteken bedoelde, gij een vraagteken gebruikte. “Ik mis u precies een beetje!”, werd dan “ik mis u precies een beetje?” alsof de onzekerheid zich kan manifesteren in een enkel leesteken.
Ik wist ook dat uw hart reeds drie keer gebroken werd, en dat het van die laatste keer nog niet helemaal was hersteld.
Ik wist dat uw favoriete woordje “onomatopee” was omdat het eerder klonk als een drumslag dan als een woord. (Uw minst favoriete woordje was dan weer “leegte” omdat ge vondt dat dat woord op zich niks goeds met zich meebracht en het klonk zoals haar betekenis.)
En ik wist dat gij hieldt van ijzige winterdagen waarop ge u tegen uw geliefde vlijde voor het haardvuur en warme rijstpap at, terwijl de kat als een bolleke tegen uwen buik ging liggen en van gelukzaligheid hemels spinde.
En meer… Véél meer wist ik. Eigenlijk wist ik zowat alles.

Toen ik u de volgenden dag zag, kon ik op alles wat gij zei en deedt anticiperen. Het had wel iets, ik moest niet eens bang zijn om iets verkeerd te doen (ik wist namelijk dat ik het goed deed: vanbuiten blokken is altijd één van mijn sterke kanten geweest en dat was nu eens exact wat ik met uw handleiding had gedaan.)
Ge moest u echter niet afvragen waar mijn attentheid vandaan kwam, want ge wist dat ik ze uit uw boekske had. Op den duur kreeg ik zelfs den indruk dat het u ging vervelen… En ik begon mezelf ook te vervelen bij u, al was ik nog zo zeker dat ik met u mijn leven zou willen delen. Dat had ik besloten vanaf het ogenblik dat uw hand lichtjes de mijne raakte, en uw blik schalks de mijne kruiste toen ge mij die handleiding overhandigde.
We werden allebei een beetje moe, merkte ik.

In feite wilde ik gewoon slapen.
Dat was al wat ik wilde doen: mijn hoofd in uwe schoot leggen en slapen. Ook al stond het nie in die handleiding van u. Mijn hoofd in uwe schoot leggen en slapen. Al moest ik daarvoor veertig nieuwe bladzijden aan u toevoegen. Mijn hoofd in uwe schoot leggen en slapen.

Ik heb geen handleiding nodig om een thuis voor ons te bouwen.

zaterdag 23 juni 2007

[Wijzerwerk.]

Zondagmiddag, veertien minuten over twee. Over exact negentien uur en zesenveertig minuten zie ik u weer. Den tijd kruipt langzaam voorbij. Veel langzamer bijvoorbeeld dan wanneer ik bij u ben. Dan vliegt hij net. Dan lijkt het of gij liegt wanneer ge zegt dat er alweer zes uur gepasseerd is. Dan is het precies of ik moet u nog zoveel vertellen terwijl ik al zes uur lang de kans heb gehad om u alles te vertellen en net omdat ik zoveel wil vertellen breng ik mijzelf in de war zodat ik u uiteindelijk juist niks vertel. En dwaas grijns. Tot gij vraagt waarom ik zo’n gekke bek trek, en ik moet toegeven dat ik ergens aan dacht, en gij mij weer vraagt waaraan dan wel precies en ik vijf minuten naar woorden moet zoeken om dan op’t laatste af te komen met één zin die u alleen maar uw voorhoofd doet fronsen.
Zo zal het ook morgen gaan. En ik val alleen maar meer voor u door uw verwoede pogingen om elk deeltje van mijn zijn te kennen.
Nog negentien uur en tweeëndertig minuten.
Ge hebt niks meer van u laten horen. Toch weet ik dat ik u zal zien.
(Ik twijfel soms, ge moogt dat weten. Dan vraag ik mij af waarom gij tijd in mij zoudt willen steken. Ik vind het ook verdacht dat gij zo weinig naar uw uurwerk kijkt als wij samen zijn. Ik breek mijn kop over de reden waarom gij daar zult staan, over iets meer dan negentien uur en negenentwintig minuten.)
Nog geen enkele keer hebt ge mij in de kou laten staan. En als het koud was, bracht ge zelfs een extra sjaal mee omdat ge wist dat ik in mijn haast om tot bij u te geraken, de mijne zeker zou vergeten zijn en gij, in al uw zachtheid, het niet zoudt kunnen verdragen van mij ziek te zien. Of misschien niét te zien, als ik te ziek ben?
’t Wordt morgen trouwens koud. Sabine was daarstraks op de radio en ze zei dat de temperatuur overdag zeker onder het vriespunt zou liggen. ’t Is maar dat ge't weet.
Als ik die zo zie op tv, vraag ik mij altijd af wie er kledingadvies geeft bij de VRT. Net als bij Yasmine. Of zou het advies van de kledingconsulent(e) gewoon door beide dames integraal genegeerd worden? Het is mij een waar mysterie.
Maar soit, we dwalen af:
Nog negentien uur en negenentwintig minuten eer ik u zie.
Den tijd gaat nu precies toch écht wel traag…

Negentien uur en negenentwintig minuten.

Negentien uur en negenentw…

Ik denk dat ik morgen te laat kom.
Wacht ge op mij?