dinsdag 2 oktober 2007

[Ne slapeloze nacht bij u.]

’s Nachts lig ik naast u, maar datgene waar ik al dagen naar verlang – naast u slapen – lukt mij nie. Nen onophoudelijke gedachtestroom brengt mij tot dat inzicht dat geen van ons tweeën mij gunt. Nog niet. Nu niet…

Ik zie u graag.
Ik zie u graag en nog liever met elke keer dat ik u hoor in- en uitademen.
Na een paar uur te luisteren naar hoe ge ademt, denk ik dat ik ga ontploffen of dat die gedachtestroom – althans, een continue herhaling van steeds diezelfde vier woorden – uit mijne mond zal rollen en u van uwe slaap – of erger nog: van uwe gemoedsrust – zal beroven.
En gij die denkt dat gij het zijt die mij wakker houdt… ’t Zijt gij niet. ’t Zijn die woorden waarvan ik moet zorgen dat ze er vooral nie op een onbewaakt moment uitkomen. Want ik kan u nie graag zien. Ik mág u nie graag zien. Ik kan nie springen vooraleer ik weet dat dit keer een stel armen mij zal opvangen. En hoe graag zou ik willen dat dat uw armen zijn…
Maar ik heb niks te bieden in ruil. Geen enkele zekerheid kan ik u geven. Misschien een kortstondige belofte die meer dreigt te worden dan haar kortstondigheid. De omschrijving van dit oncontroleerbaar gevoel, de gedachte dat – als wij het aandurven onszelf compleet aan de ander te geven
ons een niet té kort lot beschoren zal zijn.
En dan nog dit:

Ik ga nergens heen. Nog niet. Nu niet.
Niet zonder u.

Geen opmerkingen: